Eind mei. De 20 km van Brussel. Lieven had zijn trainingen
al lang opgegeven. Hij vond dat hij niet deftig kon getraind worden door de
vrouw van zijn leven. Zei hij. De ene keer kon hij zich niet concentreren door
haar schoonheid in haar bezwete pakje, de andere keer wilde hij geen afgunst
creëren bij zijn medestudenten. Zei hij. Een derde keer zou hij wel koken
terwijl zij de training gaf. Zei hij. Enfin, hij gaf zijn trainingen op, met
als gevolg dat hij niet als atleet, maar als “persoonlijk begeleider” van het
grootste, en vooral knapste en liefste looptalent van de Leuvense Universiteit
aan de start van de 20 km
stond. De vrouw die alle Brusselaars en Gentenaars een poepje zou laten
ruiken”.
De Vlaamse universiteiten en hogescholen waren
overeengekomen om een wedstrijd binnen de wedstrijd te lopen, en de 20 km aan te grijpen als één
van de topevenementen in de jaarlijkse interuniversitaire sportcompetitie.
De drie grote Vlaamse universiteiten waren present. Brussel
in het rood, Gent in het blauw, Leuven in het oranje. Dat waren de drie groepen
die duidelijk te onderscheiden waren van de andere deelnemers in blok 6. Ze
hadden met de organisatie kunnen overeenkomen om allemaal in hetzelfde blok te
starten, kwestie van de competitie eerlijk te laten verlopen. En met het
bijeenbrengen van de groepen, begon nu ook de psychologische oorlogsvoering.
Lieven mocht dan wel niet mee in het starthok, maar van aan de andere kant van
de nadar liet hij zich –zijn status van sportpraesis waardig- duidelijk horen.
“Kijk nog maar eens goed naar de oranje t-shirts, want over
vijf minuten zijn ze al uit het zicht verdwenen!” richtte hij zich tot de roden
en de blauwen.
“Ik hoop dat jullie jullie benen geschoren hebben, want elk
stukske aerodynamica zal nodig zijn om Leuven te kunnen volgen!” vervolgde hij,
nu helemaal op dreef aan het komen. Zijn medestudenten vonden het geweldig. Hoe
onschuldig ook, het zou op den duur wel op de zenuwen van de tegenstand
beginnen te werken. En misschien gingen ze daardoor wel wat trager lopen. Wie
weet. Part of the game! En hij moest zijn lint van sportpraesis toch in ere
houden, niet?
“Hey, langen daar, maak maar dat je je hoofd niet verstuikt
aan de tunnels. Of moet ik het in het Frans zeggen tegen iemand van de VUB?”
“Lieven, praat wat stiller. Straks heb je nog problemen”,
fluisterde An een beetje gegeneerd. “ Zie, hij draait zich al om, dieje
langen”.
“Awel kameraad, wa zal het zijn? Fel van achter de nadar,
hé. Blijkbaar is uw conditie al even groot als uw pietje, want anders zoudt ge
tenminste zelf ook... Moh…Lieven? Ben jij dat? Ben jij Lieven niet?”
“Ja. Hoe ken jij mij?” antwoordde de sportpraesis verbaasd.
Iemand van Brussel die hem kent?
“Ik ben het. Mark”.
“Mark? Mark wie?”
“Ewel, Mark. Kiekt nekè hoet. Erkendje mie nie?” sprak Mark
in het dialect dat zo vertrouwd in Lievens oren klonk.
Mark! Mark van in euh...?”
“Ja, Mark van in de crèche, Mark van bij meester Jan, Mark
van in de voetbal. Mark van de slachter”.
“Maar Mark, dat is lang geleden. Ik had je niet herkend met
die baard, man! En gij zijt gegroeid! Kom hier, dat ik u ne pieper geef!”
De race was zwaar geweest. Ze hadden afgezien. Zwaar
afgezien! Zowel voor Mark als voor An was het hun eerste 20 km geweest, en ze
hadden de tunnels zwaar onderschat. Iedereen had hen gewaarschuwd om er mee op
te letten, en niet te zot van start te gaan. Maar eens de groep op gang was
geschoten, was het alsof alle deelnemers vooruit gezogen werden. Niemand kon
zijn vooropgestelde tempo aanhouden. Je moest rapper, je moest mee. En tegen de
tijd dat ze aan de tunnels waren, zaten de meeste lopers al kapot. Verzuring,
buiten adem, suikertekort,... Nog 15 km te gaan...
Lieven had vooraf een plan uitgestippeld van welke
metrolijnen hij moest nemen om An op zoveel mogelijk plaatsen te kunnen zien en
aan te moedigen. Zijn plannetje werkte perfect. Op de vier plaatsen die hij had
uitgekozen, had hij haar telkens gezien, zijn Anneke, samen met Mark. De twee
hadden mekaar blijkbaar gevonden in het ritme van de wedstrijd, en ze hadden
beslist de wedstrijd samen uit te lopen. Lieven vond het fijn om zijn twee
grote liefdes uit zijn nog vrij jonge leven samen te zien: zijn jeugdvriend en
zijn Anneke.
Mark was zo vriendelijk geweest An te laten voorgaan bij het
overschrijden van de finish, zodat zij eindigde op plaats 4.725 en Mark op
4.726. Het was een vrij snelle 20
km geweest waarin de winnaar net iets meer dan een uur
had nodig gehad om de wedstrijd te winnen. Een paar seconden maar. Mark en An
waren zo’n kwartiertje later over de meet gekomen, en dat verdiende een Leffe.
“Zeg Mark, ik meende dat vannamiddag wel niet, hé, van je
hoofd tegen die tunnels”.
“Maar da weet ik, jong. Het vuur van de strijd, hé. En je
bent per slot van rekening ook sportpraesis. Enne... dat van uw pietje meende
ik ook niet. Alhoewel...” lacht Mark luidop, terwijl hij Lieven
vriendschappelijk op de schouder slaat.
“Auw!”
“Oei? Scheelt er iets? Heb ik iets misdaan?”
Mark schiet uit zijn stoel.
“Shit jong, ik denk dat mijn schouder uit de kom is”, kreunt
Lieven.
“Van zo’n klein tikje? Dat kan nu toch niet”, vraagt Mark
duidelijk in paniek aan An, die ondertussen ook tot bij Lieven is gekomen.
“Dat denk ik nu toch ook niet”, antwoordt An duidelijk
bezorgd.
“Tja jong, het zit in de familie, vrees ik”, verduidelijkt
Lieven. “Onze pa heeft het regelmatig voor als hij te veel brood tegelijk uit
de oven haalt. En trouwens, het is ook bij mij de eerste keer niet”.
“Maar allez, Lieven. Ik wist dat niet! Hoe komt het dat je
mij dat nog nooit verteld hebt?”
“Maar Anneke toch, jij weet dat toch wél? Je moet je nu niet
heiliger voordoen dan de paus, hé! Remember vorige week? Toen ik je op de
keukentafel langs achter aan het nemen was...?”
Er verschijnt een lichte grijns op Lieven zijn gezicht.
“Gij onnozelaar! We hebben zelfs geen keukentafel op ons
kot!” roept An gespeeld boos, en met haar rechtervuist geeft ze nog 3 extra
kloppen op de ‘pijnlijke’ schouder. “Voila, nu weet je tenminste waarom hij
pijn doet!”
Lieven kijkt naar het verbijsterde gezicht van Mark. Maar
als hij ook daar een brede glimlach op ziet verschijnen, steekt hij zijn
bewuste arm in de lucht en roept de ober.
“Garçon, kunnen wij nog twee Leffes en een cola?”
Het klikte meteen weer. Het was alsof Mark en Lieven mekaar
nooit uit het oog verloren waren. Het gesprek stokte niet, ze vonden mekaar in
alles wat ze zeiden en het voelde voor hen beiden aan als thuiskomen. De ene
anekdote volgde de andere op, tot groot jolijt van niet alleen Mark en Lieven,
maar ook van An. Ze leerde haar Lieven op een heel andere manier kennen, de
kleine Lieven, de jonge Lieven, de deugniet Lieven van zijn eerste twaalf levensjaren.
De Lieven die toen al een even grote sloeber was als nu. Ze lagen alledrie
regelmatig dubbel bij de meest absurde en bizarre herinneringen. En waar de ene
het verhaal begon, vulde de andere verder aan of voegde nog wat extra details
bij, die de lachsalvo’s nog versterkten. De twee handen hadden de ene buik weer
gevonden, de twee vrienden voor het leven hadden elkaar teruggevonden, en het
leek alsof er in al die jaren niets veranderd was. Het enige verschil met
vroeger was dat ze nu pinten dronken in plaats van cola. Maar dat was maar een
detail. En nog voor ze aan hun vierde Leffe toe waren, smeedden ze al wilde
plannen voor de komende maanden. Er waren nu wel eerst de examens, maar daarna
zouden ze met hun drieën minstens drie weken gaan rondtrekken in Ierland.
Minstens! Maar eerst zouden ze nog naar Rock Werchter gaan. En na hun trektocht
zou er dan Marktrock zijn, en ook de Memorial, waarvoor ze ongetwijfeld van het
sportkot vrijkaarten konden krijgen... En voor de rest, tussendoor, nog veel
pinten drinken.
En zo ging het ook. Alleen werd de trektocht een beetje
ingekort, en was het bierverbruik tegen midden augustus, althans bij Lieven,
voor een groot stuk stilgevallen wegens tweede zit. Dus ging An maar met Mark
alleen naar de Memorial, en ook naar de Gordel. Als toekomstige sportleraars
mochten ze daar uiteraard niet ontbreken.
De zomer ging voorbij, de herfst waaide over het land en de
winter deed zijn intrede, en het trio bleef elkaar regelmatig zien. De ene keer
in Leuven, de andere keer in Brussel, een zeldzame keer zelfs in hun
geboortedorp, maar dat gebeurde niet zo vaak.
Meestal gingen ze eerst bij elkaar op kot iets eten en
ondergingen daarna dan maar de wetten van de nacht. Een fuif, een
poëzieavond... Maar over het algemeen was het gewoon één van de vaste cafés.
“Zeg, wat denken jullie? Ik moet de derde week van februari
snowboardlessen gaan geven in Zwitserland. Waarom gaan jullie niet mee? Mijn
lessen zijn alleen in de voormiddag. Maar in de namiddag heb ik vrij, en kunnen
we samen de pistes onveilig maken”.
“Maar ik kan helemaal niet skiën”, werpt Lieven op.
Wel, dan leer ik het in de namiddag toch aan jullie?” stelt
Mark enthousiast voor.
“Bwa, ik weet het niet. Ik ben een keer met de mutualiteit
mee gaan skiën, en ik vond daar niet veel aan. Alleen de après-ski was wel tof.
En ook, het is daar zo koud en ik kan daar niet zo goed tegen”.
“Komaan Lieven, dat zou toch tof zijn?” dringt An aan. “Wij
kunnen lekker uitslapen terwijl Mark zijn les geeft, tegen de middag gaan we
naar boven, en dan wat snowboarden. Dat is toch de max?”
“Komaan Lieven..”.
“Kweet het nie, ik zal er even over nadenken”.
“Dan zal jij alleen moeten meegaan, he Anneke”, knipoogt
Mark. “Sorry, ik moet even naar de WC”.
“Komaan schat, dat zou toch tof zijn? Wij met ons tweetjes!”
“Ik weet het niet. Ik vond dat toen echt niet tof, en dan ga
ik er toch maar een week ambetant lopen doen en op je zenuwen werken. Misschien
moet je inderdaad maar alleen meegaan”.
“Meen je dat? Vind je dat niet erg?”
“Bah neen. Je bent toch groot genoeg? Alleen braaf zijn met
Mark, hé”, glimlacht Lieven.
“Dat zal wel, zeker?” lacht An.
“Dat is niet zo evident, hoor”, antwoordt Lieven heel
gemeend. “Ik heb al nog verhalen gehoord van gasten die in de euforie van de
vakantie gaan vogelen met het lief van hun beste vriend of vriendin”.
“Allez Lieven, toch niet met Mark?”
“En waarom niet, als ik vragen mag? Het is toch nen toffen,
en hij ziet er toch niet slecht uit?”
“Dat is wel waar. Maar hij is homo, dat weet je toch?”
“Mark homo? Ma nee...”.
“Allez Lieven, je gaat mij nu toch niet vertellen dat je dat
nog niet wist. Je beste kameraad!”
“Maar nee, dat kan niet. Ik zou dat inderdaad toch al weten?
Hij zou mij dat toch al verteld hebben. En hij was indertijd in de
stationsbuurt van Ieper alleszins niet bang van de schone miekes! En daarbij,
hoe zou jij dat nu weten?”
“Ik weet dat gewoon. Ik voel dat. Dat moet niet verteld
worden. En schone miekes zijn voor iedereen schoon, hé, ook voor homo’s. Of wil
je nu zeggen dat homo’s alleen met jongens mogen omgaan?”
“Maar nee. En toch blijf ik erbij dat Mark zo straight is
als een rechte lijn tussen twee punten”.
“Lieveke toch. Het is zo overduidelijk. Misschien was Mark
er tien jaar geleden nog niet helemaal uit, hé. Dat moet ook een shock zijn
voor een jongeman in zijn ontluikende pubertijd. Ineens ontdekken dat je meer
voelt voor jongens dan voor meisjes. Misschien heeft hij tegen die gevoelens
gevochten, en geprobeerd te overcompenseren door volop, vol overtuiging en zo
opzichtelijk mogelijk meisjes te versieren. En hopen dat hij daardoor zijn
gevoelens kon doen omkeren. En daar komt de sociale druk dan nog bij. Wat gaan
mijn ouders zeggen? Wat gaan ze er in het dorp van zeggen? Hoe gaan mijn
vrienden reageren? Allemaal vragen die het er niet gemakkelijker op maken. Maar
eens je er vrede mee hebt, en voor jezelf erkent dat je eerder op hetzelfde
geslacht valt, dan steek je dat niet meer weg. En dan zie ik dat. Ik heb een
goedwerkende gaydar, liefje. Geloof mij nu maar”.
“Maar allez, zever niet”, spot Lieven.
“Mijn allerliefste Lieven, heb jij Mark al ooit eens horen
zeggen ‘Waw, die griet heeft schoon tieten’, of ‘ferme poepekes op den
dansvloer’?”
“Hahaha. Komaan, dat wil toch niets zeggen! ’t Is toch niet
omdat je hetero bent dat je constant over tetten en preuten moet bezig zijn?
Misschien is hij daar niet zo open in. Daarom is hij toch nog geen homo?”
“Maar hij merkt het wel op als mijn haar eens anders ligt,
of als ik een nieuw rokje heb gekocht”.
“Zie je wel dat ik gelijk heb! Want moest hij niet naar je
gat kijken, hij zou nooit weten dat je een nieuw rokje hebt. En daarbij, ik zie
dat toch ook als je iets nieuws aanhebt? Niet?”
“Dat zal wel, ik moet je er met je neus opdrukken of het je
tien keer vragen ‘Wat vind je van mijn nieuw rokje’. En het enige wat je dan
zegt is ‘ah, schoon’. Het is anders, Lieven. Gewoon anders. Mark heeft daar oog
voor, en jij niet”.
“Jawel! Ik ook!” zegt Lieven verontwaardigd.
“Ah bon? Oké, wat had ik gisteren aan?” daagt An hem uit.
“Euh... een jeans met een trui daarboven?”
“Ja, good bizzi. Het is winter. Hallo? Iedereen draagt een
trui. Maar welke?”
“Euh... die groene?”
An lacht.
“Schatteke toch!”
“Is het niet juist?”
“Nee”.
“En Mark kan dat wel?”
“Je zal wel zien. Ik durf te wedden dat hij zelfs nog weet
wat ik vorige week droeg!”
Lieven maakt een wegwerpgebaar met zijn hand, An nijpt haar
ogen tot spleetjes en tovert een glimlachje op haar lippen.
“Allez, allez. Wat voor zever is dat nu? En dan nog. Stel.
Stel dat hij het nu toevallig inderdaad weet. En dan? Het is niet omdat een man
weet wat een vrouw de dag ervoor droeg, dat hij ineens een homo is?”
“Nee, niet elke man, maar Mark wel. Ik ben het zeker! Een
vrouw voelt dat”.
“Heb je het hem al gevraagd?”
“Nee, maar ik weet het gewoon, ik hoef het zelfs niet te
vragen,” zegt An nog snel, voor Mark zijn plaats aan het tafeltje weer in
neemt.
“Ha Mark. We hadden hier net een discussie. An zegt dat ze
er zeker van is dat jij nog weet wat zij aanhad toen we vorige week bij de
Indiër zijn gaan eten”.
“Was dat niet dat lichtbruine bloesje met die biezekes? Ja
hé, want je had ook die ronde beige oorringen aan die daar zo goed bij passen.
Was het niet?”
“Zie je wel!” proest An het uit.
“Maar euh, hoe weet jij dat?”
“Gewoon. Vond jij dat niet mooi misschien?” vraagt Mark
verbaasd.
“Jawel. Absoluut! Heel mooi, zelfs! Maar weet je wat An
daaruit opmaakt? Van het feit dat jij dat nog weet?”
“Nee. Ik ben benieuwd!” lacht Mark.
“Dat jij homo bent!”
“Dat is toch ook zo?”
“Euh… maar…wat… Fuck jong, Lieven… gij naïeve kloot”,
verwijt Lieven zichzelf, terwijl zijn gezicht rood aanloopt. Uit pure schaamte
verbergt hij zijn gezicht in zijn handen.
“Allez Lieven, komaan, zeg mij nu niet dat jij dat nog niet
wist. Kom hier dat ik je een pieper geef!”